- waard
- waard1, waardin{{/term}}〈de〉1 〈herbergier〉 aubergiste 〈m.+ v.〉♦voorbeelden:1 buiten de waard rekenen • faire un mauvais calcul〈spreekwoord〉 zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten • on mesure les autres à son aune————————waard2{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord〉1 [voordelig, van belang] important2 [als aanspreekvorm][beste] cher/chère♦voorbeelden:1 het is veel waard (om) goede buren te hebben • il est très important d'avoir de bons voisins〈spreekwoord〉 wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft • ±la plus belle fille (du monde) ne peut donner que ce qu'elle a2 waarde vriend • cher ami〈zelfstandig〉 mijn waarde • mon cher¶ je bent niet waard dat … • tu ne mérites pas que … 〈+ aanvoegende wijs〉; tu es indigne de 〈+ onbepaalde wijs〉dat is zijn geld niet waard • cela ne vaut pas la dépensehij is haar niet waard • elle est trop bien pour luidit is het vermelden waard • cela mérite d'être signaléwaard zijn • valoirevenveel waard zijn • se valoirhet geld wordt minder waard • la monnaie se déprécie
Deens-Russisch woordenboek. 2015.